VII.
Ik wijd aan U dees verzen, zwaar geslagen,
Van Passie, en Verdoemenis, en Trots,
In doodsbleek marmer of dooraderd rots,
Al naar mijn kunstnaars-wil en welbehagen.
Zij zijn doorleefd: ‘k heb daarin neêrgedragen,
Rijkhandig, al wat, in den loop des Lots,
Aan menschenliefde of hooge Liefde Gods,
Dit doodarm Wezen heeft te voelen wagen.
Ik, die mijn Leven uit-te-zeggen zoek,
Heb al mijn lieve voelen, zoeken, tasten
En weten in dit somber boek gevat.
En ‘k bied, met dit mijn eerste en laatste boek,
Een laatsten groet aan U, die met uw vasten
Stap naast mijn àl te wankle schreden tradt.… Lês fierder