Nooit gedacht dat ik ooit
de donkere nacht
te vlug af zou zijn:
vóór het licht uit
‘op redens nei Drylts’
de zegelring aan de Geeuw
zij glinstert mij al tegemoet
ik ben een ijlende zwaan op het ijs
met voeten treed ik het water
met ogen schat ik de afstand
mijn handen half bevroren
schieten als vleugels uit
nu ga ik mijzelf te boven
meester van ruimte en tijd
gestrekt naar de tweede stad
word ik de windvlaag
die fakkels ontsteken zal
een vuurwerk van stemmen…
en voorbij ben ik al
op weg naar de einder
waar zij ligt verborgen
het Drylts van mijn dromen:
de twaalfde stad